Ardennen 2003 "Van Bambi en gebroken spaghetti"
Het was alweer een tijd geleden dat "De Bende van Drie" op stap was geweest. Dit jaar ging het naar de vrolijk meanderende Semois in het zuidelijk deel van de Ardennen met start en finish in Bouillon.
Wie: Ger, Tom, Mark
Start: Bouillon
Tekst: Ger, Mark (cursief)
(Donderdag 21 augustus tot en met zondag 24 augustus 2003,
Donderdag
Veel te lang gezocht naar Micropur, waarbij die ellende snel vergeten zou zijn als de pilletjes ook daadwerkelijk gevonden zouden zijn. De zolder wel drie keer afgezocht, kasten ondersteboven gehaald. Het mocht allemaal niet baten. Donderdagochtend toch nog maar even Hadex gekocht, Micropur is immers al jaren niet meer verkrijgbaar, zelfs niet onder de toonbank. Rivierwater drinken met die extreem lage waterstand leek ons toch ook weer niet echt verantwoord.
De voorkeur voor micropur boven hadex was wel duidelijk: hadex is chloor en zo smaakt het ook, alsof je zwembadwater loopt te drinken, gatver. Kwam er later achter dat die 'verboden' micropur-pilletjes (= aluminium-afgeleide) gewoon voor de boot verkrijgbaar is, om je watertanks in optimale conditie te houden. Raar maar waar.
Dat we achteraf Hadex toch niet hebben gebruikt lag vervolgens aan twee dingen. Enerzijds is de smaak van zwembadwater niet altijd te versmaden (Hadex geeft een vieze chloorsmaak aan het water), en dat motiveerde ons anderzijds om op een creatieve manier om te springen met het tappen van vers water. Het vormde immers een mooi excuus om iedere dag (of meerdere keren op een dag) een café met een bezoek te vereren en daar een ‘Jupiler’ (of Icetea), dan wel ‘Bavik’ te nuttigen en vervolgens met onze vijf flessen naar het toilet te togen en die te vullen met het onontbeerlijke verse kraanwater. Dat moest met het nodige kunst- en vliegwerk, want Belgische kranen c.q. handwasbakken bieden niet altijd voldoende ruimte om er een anderhalve literfles onder te houden. Hoe dan ook die flessen moesten vol, want het was warm, er werd dus veel gezweet en navenant gedronken etc. Ook voor koken en bijvoorbeeld scheren (ja, ja) was vocht onmisbaar.
Scheren? Alsof we ook maar iemand tegenkwamen onderweg. En nog sterker, dat die dan aanstoot zou kunnen nemen aan onze half-bebaarde gezichten. Wat een narcisme...
Om een uur of half twee arriveerden we met een degelijke Japanner en Johnnie Cash in Bouillon, startpunt voor een vierdaagse trektocht. Sinds lange tijd trok de aloude bende van drie (Tom, Mark en Ger) weer eens met de rugzak ten strijde. Tom had onderweg een uiltje geknapt en was goed gehumeurd, Cash deed uiteraard de rest. In Bouillon, waar het overigens bloedheet was, kochten we onder de oude burcht in een lokale boekenzaak een tweetal wandelkaarten. Ik mocht ze betalen en heb ze daarna meteen moeten afgeven aan Mark. Tom en ik hebben de betreffende kaarten alleen nog maar in handen gehad op momenten dat Mark even niet oplette, zodat wij af en toe even konden zien waar we nou eigenlijk waren. Daarmee moesten we wel snel zijn, want anders was onze kans weer verstreken.
Er kan er maar eentje de kaartenman zijn en dat is moi. Met reden, want toegang tot de kaart moet je immers verdienen. Schrijver Ger vergeet te vertellen dat wij opgetogen waren dat er in Bouillon zoveel mosseltentjes waren. Lekkerbekkend vertrokken we aldaar, maar dit verhaal zal een vreemde wending krijgen.
We (of was het Mark) besloten de rivier de Semois te volgen en daarmee de Grand Randonee “AE” te lopen, westelijk van Bouillon. Op de wandelkaart was die route niet aangegeven, maar Mark wist daar wel weer raad op en had nog een stukje fiets-, annex wegenkaart meegenomen, waar de “AE” wel op was gemarkeerd. Zo was hij de enige die nog begreep hoe we moesten lopen. Gelukkig waren er nog de roodwitte merktekens die ons hielpen.
Die autokaart was echt oud, denk zo'n 20 jaar. Een onvolprezen Michelin-kaart, al die jaren meegesleept door regen en wind, geheel uit elkaar gevallen (hangt aan elkaar met plakband) en verkleurd maar nog steeds heel nuttig, waarvan akte.
De rugzakken waren dit keer niet eens belachelijk zwaar, maar Tom had voor-drie-dagen-eten meegenomen en dat moest in Bouillon verdeeld worden. Daar waren we blij mee. De traditionele marsen en nutsen waren ook weer van de partij, evenals de even traditionele als onzinnige spraakverwarring omtrent korte en lange broeken. Alsof er in jaren niets veranderd was.
Uiteraard verandert er niets in je leven, een beetje vastigheid zorgt voor rust. Bij Marsen en Nutsen denken we aan Cor, toen nog bij ons.
Voor de gelegenheid had ik mijn haar laten kortwieken, gemillimeterd wel te verstaan. Jose vond het helemaal niets, Julian vond het gelukkig “mooi”. Ikzelf vooral praktisch, maar Tom en Mark vonden mij met de combinatie van dat kapsel, bruine schoenen een zwart shirt meer iets weghebben van een “zwarthemd” ofwel “bruinhemd”. Van je vrienden moet je het maar hebben!
Vrienden heb je om elkaar de waarheid te zeggen, we nemen dan ook geen blad voor de mond. En ja, het enige wat ontbrak bij Ger was dat bruine hemd...
We vertrokken in Bouillon in de brandende zon. Niet dat we daar veel plezier of last van hadden, want al snel belanden we in de schaduw van het bladerdak van het bos. Dat overigens op veel plaatsen last had van de aanhoudende droogte en om deze reden al herfsttinten had aangenomen. Sommige paden waren zelfs moeilijk te herkennen omdat de grond bezaaid was met al gevallen bladeren.
Over een camping ging het naar een gué, een zogenaamd doorwaadbare plaats in de rivier. Hoe over te steken, dat was de volgende vraag. Met schoenen aan, blootvoets of met slippers aan? Mark gaf het goede voorbeeld, dat wij vervolgens niet volgden. Hij stak over met zijn schoenen aan, die daarna drie dagen lang vochtig zouden blijven. Tom en ik gingen met slippers, schoenen om de nek. Het water was weliswaar ondiep en de stroming slechts heel plaatselijk wat sterker, maar bij een uitglijder zou het toch een nat pak en nog belangrijker een natte rugzak betekenen. Op slippers ging het desondanks toch iedere keer goed.
Veiligheid voor alles, dus inderdaad met schoenen aan door die rivier. Volgende keer aan denken om waterschoentjes mee te nemen. Onze rugzakken zijn toch nog licht genoeg (ahum).
Aan de overkant van de rivier verder een flink stuk omhoog. Richting een mooi uitzichtspunt over de prachtig meanderende rivier. Dit uitzichtspunt was wel heel bijzonder. We - en met ons heel wat anderen – hadden we prachtig zicht op de “Tombeau Géant”, ofwel het graf van de reus. Het punt was zelfs zo mooi, dat er boven een bierkot was neergezet. De verleiding was vervolgens groot om er een Jupiler en een Icetea te nuttigen, zeker nadat we ons vlak daarvoor een stuk verlopen hadden.
De GR wordt niet overal even goed aangegeven, dat bleek ook later die dag nog. Ook toen raakte Mark (die kunnen we immers makkelijk de schuld geven, nu hij als navigator fungeerde) het spoor bijster. Het enige wat we nog zagen waren fluoriserende groen/rose strepen, waarvan we dachten dat die ons naar een homo-ontmoetingsplaats zouden leiden. Uiteindelijk toch weer op ons pad terecht gekomen, waar de route allengs zwaarder en spectaculairder werd. Via trappen werden we rotsen opgestuurd om vervolgens langs gladde paadjes weer af te dalen. Een route die, naar later bleek, ook als “gevaarlijk” gekenschetst werd.
Jarenlang kwam je als je op 'homo-ontmoetingsplaats' zoekt (wie doet dat nou?) op mijn site terecht. En bedankt hè, Ger!
Diverse mooie vergezichten verder belandden we weer aan de oever van de Semois. Tom vond dat hij een mooie overnachtingplaats gevonden had en laadde zijn rugzak zo ongeveer al uit om vervolgens zijn zwembroek aan te trekken. Enthousiast poedelde hij in het lauwwarme water, toen Mark en ik besloten dat dit eigenlijk niet de ideale plaats was om de tenten op te zetten. Vrij donker onder de bomen en maar op 400 meter van een plaats waar diverse stacaravans stonden. Aan de overkant zag het er veel aantrekkelijker uit. Dus weer door het water en richting een plek waar we direct aan het water zaten en een mooi uitzicht hadden op tegenover ons gelegen rotspartijen. Nadat ook ik gepoedeld had (zonder zwembroek, Tom had er weliswaar een aan, maar die was zover doorgesleten dat je net zo goed in je blote kont kon zwemmen), was er de spreekwoordelijke bouillon, heerlijke aardappelpurree (wat zuigt dat spul een water), witte bonen in tomatensaus en sardientjes. De chefkok (Tom) had goed voor ons gezorgd. Koffie en koekjes waren voor bij het kampvuur.
Mark was een half uur zoek geweest en bleek in die tijd hout te hebben gesprokkeld. Naast kaartlezen, nu dus vuurmeester, want op het vuur dat volgde was weinig aan te merken. Het was - ondanks de droogte – allemaal heel verantwoord, er was al een hele mooie met stenen afgebakende vuurplaats aangelegd, dus geen gevaar voor Franse of Portugese toestanden in de Belgische bossen.
De koffie smaakte goed, toen we de schrik van ons leven kregen… Plotseling liep er een kerel achter ons langs. Waar die vandaan kwam, we hadden geen idee, en zullen het ook nooit weten. Hij zei niets en liep als een schimmige schicht snel langs ons heen, als een spook in een slechte horrorfilm, het grote slagersmes ontbrak daarbij slechts. Pas toen wij “bonjour“ zeiden, mompelde hij iets onverstaanbaars terug. Wat die hier in het schmerdonker deed, we konden er alleen maar naar gissen. Kwam hij poolshoogte nemen, nu wij niet zover van de stacaravans bivakeerden? Of was het gewoon een visser op weg naar huis? Dat laatste was het meest waarschijnlijk, omdat hij een hengel bij zich droeg. Of was het toch iemand op zoek naar de homo-ontmoetingsplaats, maar was hij de fluoriserende rosegroene routeaanduiding uit het oog verloren en was hij afgegaan op het naakt poedelen? Hij had ons in ieder geval even schrik aangejaagd. Ik ging snel kijken bij onze tent of er dingen zoek waren, want het had natuurlijk even goed een ordinaire dief kunnen zijn. Niets van dat alles. Alles was er nog….Tenminste toen nog wel!
Door het oog van de naald gekropen dus! Dan denk je, wat kan er gebeuren in de lieflijke Ardennen, wordt je ineens met een watermonster geconfronteerd. Ach ja, het levert weer mooie verhalen op voor feesten-en-partijen zullen we maar zeggen.
Het vuur doofde langszaam en daarmee kwam ook de nachtelijke kilte. Het was immers praktisch onbewolkt. Tom had zijn traditionele paarse Berghausjack aan (slijt dat ding nou nooit?), aangevuld met zijn groene Fjalravenbroek gaf dat een vertrouwd gevoel. Hij had het lekker warm. Ik had het met mijn vier lagen kleding minder warm dan gedacht en Mark was in zijn t-shirtje van “dun Eddy” meer met zijn gedachten bij zijn slaapzakje, dan bij het zorgvuldig opbergen van onze spullen. De slaap kwam snel en het wakker worden daarna ook. Slapen op een matje op een harde ondergrond valt niet altijd mee en gaat dan ook gepaard met regelmatig wakker worden. Midden in de nacht hoorden we Tom opstaan (hij had een eenpersoonstent geboekt) en even later hoorden we geklos in het water en geblaas voor onze tent… die Tom toch!
Vrijdag
’s Morgens werd dit mysterie in ieder geval wel opgelost, daar hadden we Sherlock Holmes niet voor nodig. Een hert (we noemen het Bambi) had zich in de buurt van ons “kampenement” gewaagd en was er in geslaagd midden in de nacht de door Mark achtergelaten koekjes te traceren. Die had hij smakelijk opgepeuzeld. Wat we nog vonden was en koekwikkel, half in het water en pootafdrukken in de modder. Gelukkig had Bambi onze marsen en nutsen niet gevonden, want anders hadden we net zo goed naar huis kunnen gaan. Toch hielden Mark en ik nog rekening met de mogelijkheid dat Tom ’s nachts uit zijn tentje gekropen was en daarbij het geluid van een hert heeft nagebootst om zich zo stiekum meester te maken van de koekjes. Tot op de dag van vandaag ontkent hij echter dat dit het geval is.
Ondanks deze tegenslag was het weer poedeltijd. Tom dook, in zijn niet helemaal “homoproof” zwembroek tussen de vissen, die snel een veilig heenkomen zochten. Pas om 12 uur vervolgden we onze weg. Eerst weer door het water, daarna steil omhoog, via “echelles” over rotspartijen. Na de ochtendzon was het nu bewolkt, maar was het desondanks aangenaam weer. In Rochehaut rijstevlaatjes gekocht en koffie en thee gezet. Tevens enige discussie over de kwaliteit van mijn oploskoffie, volgens Tom en Mark gaat er niets boven ‘Nescafé goud’. De koffie zat wel in het potje van dat merk, maar de inhoud was volgens mijn vrienden een Pools surrogaat. Zo erg was het niet, maar daags daarna toch maar ‘the real stuff’ gekocht.
Honger (en dorst) maakt rauwe bonen zoet, zo blijkt. En dat is wel het leuke van zo wild kamperen en rondtrekken, dat je alles gaat waarderen. Als je al denkt dat je zonder een latte-macchiato-met-rechtsgeklopte-havermelk niet kunt overleven, dan zul je zien dat oploskoffie (al of niet van dubieuze afkomst) de lekkerste koffie is die je ooit gedronken hebt als je zo in de wildernis zit.
Onze route voerde naar beneden naar Frahan, waar we van bovenaf een prachtig miniatuurachtig zicht op hadden. Het bleef die verder dag of stijl omhoog of stijl omlaag gaan. Wel mooi, maar ook verschrikkelijk vermoeiend. De spierpijn is tijdens deze vakantie dan ook nooit bij mij weggegaan. Opvallend was verder dat we met het voortschrijden der kilometers steeds meer op volgorde van leeftijd gingen klimmen. De overmoedige jongeling (als enige onder de 40), annex de beul, Mark voorop. Dan Tom, dan ik… Tsja.
Leeftijd vraagt zijn tol, zo blijkt. En toch zullen er maar weinig zijn die op onze leeftijd nog dit soort dingen doen. Maar goed ook, zou anders file-lopen worden op de GR's hahahaha.
Via Alle naar Mouzaive, waar we bij een loopbrug uit 1928 andermaal een Jupiler nuttigden. Ik zat er behoorlijk doorheen en doet een Jupiler natuurlijk meer slecht dan goed. Nadat Tom en ik op het toilet onze vijf flessen water hadden gevuld, ging het weer fors bergop. Het landschap was wat minder spectaculair geworden en de vergezichten werden zeldzamer. Een slaapplaats vonden we uiteindelijk na wat zoeken en het maken van wat doorsteekjes aan de Semois. Een plaats die trouwens in het verleden best eens gediend zou kunnen hebben als homo-ontmoetingsplaats, gezien de ter plaatse aangebrachte stellages. Zwemmen met samengeknepen billen was het devies.
Deze plaats was niet helemaal rustig want om de zoveel tijd kregen we 'bezoek', onder andere van een quad. Of deze tot de groep behoort die regelmatig dit soort plaatsen frequenteren, zijnde een homo-ontmoetingsplaats, we zullen het nooit weten.
Voor de verandering mocht ik deze avond het maal bereiden. Spaghetti met tomatensaus en worst stond op het programma. Toen ik de spaghetti begon te breken raakten mijn vrienden helemaal van de spreekwoordelijke kaart. “Gebroken spaghetti”, dat was nog nooit vertoond. Mijn argument “makkelijker eten” werd meteen van tafel geschoven, want hoe hield je kleine stukjes spaghetti nou tussen je vork geklemd? Dat ik spaghetti met een lepel at werd weggehoond. Commotie alom dus. In ieder geval mocht ik me vanaf nu niet meer met de bereiding van ons eten bemoeien. Ik probeerde de gemoederen te sussen met het zetten van “Poolse meukkoffie”, maar dat maakte verder weinig indruk.
Ons kampvuur werd dit keer niet door een verdwaalde visser verstoord, ook Bambi vertoonde zich deze avond niet. Om 11 uur doofden we het vuur en konden we dankzij mijn “survivallamp” verlicht onze slaapmatjes opzoeken.
Zaterdag
’s Morgens laaghangende bewolking, die zelfs zo laag hing dat de bomen vlak boven ons maar half te zien waren. Na een ochtendscheerbeurt van Tom en Mark lopen we richting het verlaten GR-pad en daarna naar Vresse sur Semois. Koffie gedronken op het terras van een hotel en onze watervoorraad weer op peil gebracht. Daarna echte Nescafé gekocht, speciaal voor Tom en Mark. De koelte van de ochtend veranderde al snel in de lome warmte van de middag.
In Membre in de schaduw van een kerk uitgebreid geluncht. Aan de overkant van de weg galmden jaren-80-hits en hing een varken aan het spit. Het zag er verleidelijk uit. Wij hadden ons Ardense brood en andere dubieuze etenswaren, die moesten ook op. Het devies “eet eerst de rugzak van je zelf leeg, alvorens aan die van de ander te beginnen”, wat zeker de eerste twee dagen opgeld had gedaan, was nu niet langer van toepassing.
De etensvoorraad slonk intussen immers danig. Alleen als het om drinken van water ging, bood een ieder enthousiast zijn eigen voorraad als eerste aan. Want dat scheelde toch gauw weer wat kilo’s. Opvallend was wel dat zowel Tom, Mark als ik een pannetjes bijna kokend water tegen de vlakte lieten gaan, waarbij niet geheel valt uit te sluiten dat dit gedaan werd om de eigen watervoorraad te doen slinken. Het onderzoek hiernaar loopt echter nog.
Het keerpunt
Na Membre verlieten we de ons vertrouwde roodwitte routeaanduidingen. Mark moest nu echt gaan kaartlezen en wees ons een weg ergens de bossen in. Het slingerpad van drie dagen heen, moest ons nu in één dag weer “recht” naar Bouillon leiden. Bambi was ons al die tijd blijkbaar gevolgd, want plotseling hoorden we een hert in het water klossen. We kregen het echter niet te zien. Het dier had het klaarblijkelijk voorzien op de resterende voorraad marsen en nutsen. In de bossen zagen we, behalve wat mountainbikers, verder niemand. Ongelofelijk dat deze bossen zo verlaten waren. Mark joeg het tempo op en Tom kwam intussen, aldus eigen zeggen, steeds beter in en ritme. Ikzelf daarentegen liep op mijn tandvlees.
Ja was wel een ding, we volgden geen route meer. Dus moesten we (ik) navigeren op kaart, kompas en horloge, in een bos zonder herkenningspunten. Wat prima ging. Maar ja, daar ben je ook kaartenman voor, toch?
We stelden ons ten doel Corbion te bereiken en dat bleek verder weg te liggen dan we dachten. We passeerden de Belgisch-Franse grens op zo’n 100 meter afstand. De riviertjes van de kaart waren tot modderstroompjes verworden of geheel opgedroogd, ze boden in elk geval geen verkoeling of drinkbaar water. Bij een laatste klim voor Corbion zag ik mijn vrienden aan de kim verdwijnen. Maar daar waar zich nog een spannend spurtduel, buiten mijn zicht, tussen Mark en Tom had voltrokken, was er redding. Het café was nabij.
Tegen half acht en na een dagmars van ongeveer 30 km. zegen we neer op een terras tegenover de kerk. Geen Jupiler dit keer, maar Bavik, het smaakte er niet minder om. Zelfs een tweede Bavik smaakte naar meer. Maar het begon intussen al te schemeren en we moesten nog een mooie overnachtingsplaats zoeken. Tijdens onze zoektocht waren we getuige van een prachtige zonsondergang. We liepen voorbij een picknickplaats en waren zo ongeveer inmiddels weer beland bij de tombe van onze vriend de reus. Nu evenwel niet aan zijn voeteneind, zoals drie dagen geleden, maar aan zijn hoofdkussen. Als de reus ’s nachts maar niet zou snurken!
Het werd nu serieus schemerig en we besloten terug te keren op onze schreden. We moesten nog eten voordat het echt donker zou worden en besloten de picknickplaats als eetplaats en overnachtingsplaats te benutten. Geen tent opzetten, het leek immers een heldere nacht te worden. Tijdens het installeren van onze plek passeerden, na een gek op een trike, nog wat mensen in een auto, die ons vrolijk “bonnuit” wensten. Daarna verstoorden slechts nieuwsgierige koeien de rust. Een avondmaal met boerenkool en worst vormde de perfecte afsluiting van een mooie dag. ’s Nachts een geweldige sterrenhemel, Tom raakt er niet over uitgepraat.
Zondag
’s Morgens vroeg op, maar Tom bleef nog even liggen, hij kon maar geen afscheid nemen van zijn warme slaapzakje. Daarna toch op pad voor de laatste etappe. We liepen nu over de tombe zelf heen en wat volgde was een pijnlijk sluitstuk van mijn tocht. Na een afdaling verstapte ik me op een vlak stuk weg, terwijl ik waarschijnlijk even niet geconcentreerd genoeg liep. Ik begreep niet dat het me juist daar moest overkomen. Ik liep door de pijn heen en alles leek mee te vallen, maar een laatste passage door de Semois viel niet mee en dat werd alleen maar erger bij een daarop volgende klim. Gelukkig was Bouillon nabij.
Mark en Tom liepen er ook op deze dag opmerkelijk fit bij, terwijl ik toch wel leed onder allerlei vermoeiheidskwaaltjes. Een opkomende blaar, beetje chagrijnig, spierpijn, de wraak van de reus was zoet geweest. Na genoten te hebben van mooi uitzicht over Bouillon volgde nog een pijnlijke afdaling naar diezelfde plaats. Ik koos een alternatieve route en we raakten elkaar kwijt. Ik kon absoluut geen steil pad meer naar beneden lopen, daarvoor was de pijn te hevig geworden.
Het was intussen bloedheet geworden en in Bouillon was het druk, dat kwam mijn stemming ook al niet ten goede. Bij de auto troffen we elkaar weer en durfde ik eindelijk mijn intussen gezwollen enkel te inspecteren. Hij was behoorlijk gekneusd, een geluk bij een ongeluk in ieder geval dat in de laatste kilometers van onze tocht gebeurde. Was ik eerder gevallen, dan was ik waarschijnlijk niet veel verder dan de reus gekomen. Na wat discussie waar we mosselen zouden gaan eten - en waar vooral niet - proosten we op vier mooie dagen, onderwijl discusiërend over langsrijdende SUV’s.
Schrijver Ger noemt het 'discussie' om het gedoe over de mosselen kleiner te maken dan het is, komt hem goed uit. Want hij vergeet hier te vertellen dat we ons 4 fokking dagen verheugd hadden op die mosselen. Maar dat op het moment-supreme, bij terugkomst in Bouillon, iedere mosseltent door Ger te duur bevonden werd, als een ware Scrooge. Waardoor de mogelijkheid om alsnog mosselen te eten, bij iedere minuut slinkte. Dat we alsnog mosselen hebben gegeten was niet dankzij Ger maar omdat Tom en ik doorpakten. Eind goed al goed, al zullen we Ger te pas en te onpas aan dit incident herinneren.
Zogenaamde terreinwagens, die er nou net wel of net niet toegetakeld uit moeten zien, daar zijn we nog niet helemaal over uit. En wat te denken van meisjes die zich te pas en te onpas vertonen met een flesje Spa Rood in de hand. Stof tot nadenken…