Diekirch - Valkenswaard 2012 #cyclo
260 km, 2550 hoogtemeters
10:24, gem. 25 km/u
Wat een monstertocht! Ondanks met de handrem erop gereden, een behoorlijke tijd
Tekst: Erik & Mark (cursief)
Diekirch - Valkenswaard, het klinkt zo onschuldig. Veel onschuldiger dan bijvoorbeeld “De Ronde van Vlaanderen” of “Luik-Bastenaken-Luik”. Wellicht had ik mij daarom wel laten verleiden om me in te schrijven voor deze klassieker, gewoon omdat het mij wel leuk in de oren klonk. Hoe naïef. Want niet alleen is het een tocht van 260 km, hij voert ook nog eens door de Eifel én de Ardennen waarbij een aantal gemeen scherpe bergjes worden aangedaan. Daar kwam ik pas véél later achter en ja, wie A zegt moet ook B zeggen… Dus fietsen zou ik. Bovendien was de Ronde van Vlaanderen de langste (en zwaarste) tocht die ik ooit in mijn fiets carrière gereden had (30 jaar geleden!) en ik voelde me fit genoeg om de sportieve grens nog één keer te verleggen.
Mijn langste tocht tot dan toe was Luik-Bastenaken-Luik 1989, 245 km maar ook al weer zo’n 25 jaar hiervoor.
Het plan was om met een speciale HotelBus en een aantal clubleden van “mijn” fietsclub Café Wilhelmina (WTC CW) naar Diekirch te reizen, daar te overnachten en dan de volgende dag de tocht te fietsen. Nu ken ik het karakter van de meeste clubleden wel en ik zag mij in gedachten al moederziel alleen tegen de heuvels op ploeteren. Want “wachten” komt niet voor in het woordenboek van de meeste “Wilhelmientjes”. Dolle stieren zijn het meestal die met een waas voor hun ogen maar één doel voor ogen hebben: zo snel mogelijk naar de finish. Genieten van de omgeving is voor watjes. Gij zult stampen! Hmm, wat zijn de alternatieven? Ik weet het! Ik ga mijn neef Mark vragen om met mij mee te fietsen. Die durft vast geen nee te zeggen.
Ah, nu pas komt de aap uit de mouw! Maar het is niet erg hoor, het was een ervaring die ik niet wilde missen.
En zo kwam het dat Mark en ik enkele maanden later samen in Valkenswaard in de HotelBus stapten met onze fietsen en een grote voorraad eten en drinken. Voorafgaand hadden we nog aardig wat getraind. Zo hadden we samen de Mergelland-route in het mooie Limburg gefietst. Dat was een puik tochtje. Het was de dag nadat er een zogenaamde “flash flood” was geweest in Slenaken. De brandweer stond daar nog al het slib van de weg te spuiten en een aantal auto’s lagen nog hoog in de struiken “geparkeerd”. Zoals gewoonlijk was Mark weer een klasse apart tijdens het beklimmen van de Limburgse heuvels.
Ook de MBC 2012 hebben we samen als voorbereiding gedaan, een paar weken daarvoor. Dus onze beentjes waren flink afgehard!
Op weg naar Diekirch dronken we onderweg in de bus een paar bescheiden biertjes en terwijl ik naar wat muziek luisterde verdween Mark naar de voorzijde van de bus om met de chauffeur te praten; in een HotelBus mag dat.
In de bus bleek dat ik mijn startkaart en zo was vergeten. Ik sta wel op de lijst (nr. 404) maar heb ‘m verreden onder nr. 423. Dit startbewijs was van Ton, een Wilhelmientje die zich wel had opgegeven maar uiteindelijk gepast heeft. Een geluk bij een ongeluk.
Vanwege een wegomlegging in Luxemburg moest de bus zich over een aantal smalle kronkelige weggetjes wringen maar ik kan niet anders zeggen dat de chauffeur zich kranig hield. Hij verstond zijn vak. Die avond kregen we door de chefkok/chauffeur een prima pasta-maaltijd voor onze neus.
Tijdens en ná het eten ondernam ik nog een poging om de “Wilhelmientjes” los te krijgen voor een leuk gesprek maar dat was water naar de zee dragen. Ze waren allemaal, stuk voor stuk, alleen met het fietsen bezig en gingen, allemaal, stuk voor stuk, vroeg naar bed omdat ze schofterig vroeg op wilde staan om… vooraan te staan bij de start. Uh? Je gaat een toertocht van 260km fietsen en dan moet je vooraan staan? WTF? Tja, stampen en zo snel mogelijk naar de finish hè…
In de ochtend komt de regen met bakken uit de hemel. K*tzooi. Als ik érgens een pesthekel aan heb, dan is het aan fietsen in de regen. De buienradar gaf hoop. Even een half uurtje wachten. De Wilhelmientjes zijn uiteraard niet te stuiten, zij staan al “vrolijk” in de regen ergens vooraan te wachten en steenkoud te worden. Eigen schuld, dikke bult. Op het moment dat Mark en ik de HotelBus verlaten is het in ieder geval droog. Dat geeft de burger moed.
Wow, wat is het druk bij de start. Een dikke duizend fietsers. Na ongeveer 20 minuten wachten wordt duidelijk dat “het fantastische start systeem” m.b.v. pasjes die gescand worden, faalt. Het systeem is véél te traag om de enorme stroom aan fietsers te verwerken. Leuk bedacht, dat dan weer wel. Nood breekt wet dus wordt er omgeroepen dat iedereen nu zónder te scannen mag starten en dat de registratie vanaf het 1ste controlepunt gaat beginnen. Ondertussen pakken dreigende wolken zich boven ons weer samen…
Al enkele kilometers na de start moeten we de eerste heuvels over én begint het langzaam maar heel zeker te regenen. Wat mij steeds weer opvalt tijdens dit soort tochten is het grote aantal fietsers die al bij de eerste klimmetjes zichtbaar moeite hebben om boven te komen. Als je nog 250 km voor de boeg hebt? Maar met Mark heb je daar in ieder geval nooit last van. Hup, hup, hup en daar gaat hij. Hoe flikt hij dat nou? Ik snap er werkelijk geen jota van. Bovenaan elke klim staat Mark netjes op mij te wachten en dat geeft mij weer moed. Mijn regenjas begint al snel door te lekken. De enige toegevoegde waarde van zo’n jackje is dat het de wind tegen houdt. Dat scheelt wel een paar graden “van binnen”.
Door alle regen heb ik niet veel meegekregen van het Luxemburgse landschap, jammer. We fietsen via Bastendorf en Untereissenbach, langs de Luxemburgse en Duitse grens naar het hooggelegen Duitse plaatsje Dasbourg. Daar passeren we de grens met Duitsland waarna we door een stuk van het Duitse Eifelgebergte fietsen. Bij Weweler trappen we België binnen. Vlak voor het plaatsje Lommersweiler beklimmen we de Thommerberg, een korte maar fikse aanslag op de kuiten! Daarna bereiken we de eerste controlepost in St.Vith op 63 km van de start. Het was inmiddels droog geworden en er komt zelfs een waterig zonnetje tevoorschijn. Gelukkig maar.
Onze HotelBus staat netjes bij de controlepost op ons te wachten. Mark en ik zijn de laatsten van “de groep Wilhelmina”.
Wij waren ook als laatsten vertrokken, dus we waren al mensen aan het inhalen. Dus op zich ging het best lekker...
Een paar van hen staan op het punt om te vertrekken vlak nadat Mark en ik arriveren. Maar ze zijn zowaar over te halen om op ons te wachten, zij het met zichtbaar ongeduld. We proppen snel wat extra eten en drinken naar binnen, vullen de voorraad voor onderweg aan en springen weer op de fiets. Binnen no time valt de groep alweer uit elkaar… Rare lui die Wilhelmina’s. Ik zie dat één van de mannen, met een erg zwaar verzet, steunend en puffend, hard omhoog fietsen en denk nog: “Als dat maar goed gaat de volgende 200 km”. Over Mark maak ik mij geen zorgen en focus zelf op zuinig en zo soepel mogelijk trappen. Het gaat best lekker en het uitzicht is van tijd tot tijd werkelijk schitterend!
Op een gegeven moment herken ik de omgeving van de MBC en fietsen we door het mooie Stavelot. O ja, daar liggen van die klote klinkerwegen… dat was ik alweer bijna vergeten. Dwars door de Ardennen vervolgen we onze weg. Even buiten Stavelot halen we 2 “Wilhelmientjes” in die langs de kant staan geparkeerd. Ik herken de man van het zware verzet. Kramp, last van zijn knieën. Nee? Echt waar? Nou, succes hè!
Via plaatsen als Coo, La Gleize, Stoumont en Targnon fietsen we door het gebied van de Amblève. Fraai hoor. Soms stop ik om even van het uitzicht te genieten. Na Sougné-Remouchamps arriveren we bij Cornémont bij de de tweede controlepost en hebben we alweer zo’n 130km op het klokje. Bij de HotelBus (ja, hij staat er weer netjes) eten we een lekker warm soepje en werk ik wat gebakken spek met eieren naar binnen. Dat laatste had ik beter niet kunnen doen… De twee “Wilhelmientjes” arriveren ook en de man met kramp besluit om af te stappen. Mark en ik gaan weer verder, we zijn beiden nog fit en hebben nog nergens last van
Ik kan me herinneren dat dit niet in dank werd afgenomen door de Wilhelmientjes, maar te lang stilzitten is gewoon niet goed.
Ten zuiden van Luik fietsen we langs plaatsen als Louveigné, Prayon en Fléron. Tussen Haccourt en Riemst worden we nog getrakteerd op een zware klim. Op naar Herderen waar de derde controlepost is ingericht. Op een gegeven moment dender ik als eerste langs een lange, smalle afdaling naar beneden met een vaartje van dik 60 km/u als ik in een flits een motorrijder op zijn kant zie liggen in een bocht waar iemand druk staat te zwaaien dat je daar scherp naar links moet… ai. Wauw, wat ben ik blij met mijn nieuwe Ultegra remmen! Gelukkig valt het allemaal wel mee. Terwijl ik sta te kijken (ik ben even gestopt) zie ik Mark aan- én voorbij komen sjezen…. Afslag gemist, grr. Dus moet hij onderaan in het dal omkeren en een stukje terug klimmen. Altijd beter dan op je bek gaan.
Ja, ja, mij wel aan zien komen en toch niks roepen, dat onthouden we hahahaha
Ondertussen begin ik het toch wel zwaar te krijgen. Ik heb vooral last van mijn nek, schouders en bovenarmen. Oef. We hebben er alweer 180 km op zitten. Ook “geniet” mijn maag nog merkbaar na van de eieren met spek. Stom van mij. Mark lijkt nog steeds nergens last van te hebben en reikt mij de ene na de andere stroopwafel aan waar ik erg dankbaar voor ben.
In mijn hoofd hoor ik nog iemand zeggen: “vanaf Luik is het alleen nog maar naar beneden rijden” en met dat gegeven in mijn hoofd begin ik vol goede moed aan de laatste 80 km. We trappen lekker om Luik heen (lelijk landschap) en het is inmiddels heerlijk fietsweer. Ook met de windrichting hebben we best wel geluk. We hebben de wind zelden op kop. Meestal is het een zijwind en soms zelfs een rugwind. Net iets té enthousiast gaan we wat harder fietsen, we hoeven immers niet meer te klimmen.
Fout. Plotseling is daar een enorm steil stuk rechte weg! Ik zie plukjes fietsers die helemaal stil dreigen te vallen. K*tzooi. Hier ben ik psychologisch (en fysiek) niet op voorbereid. Maar ja, ik heb geen keuze… Dus bijt ik mij vast in mijn lichtste versnelling en ga knarsend en piepend, met een hartslag van rond de 170 naar boven. Mark is zoals gewoonlijk alweer uit beeld verdwenen. Potverdomme, wat een klim! (Mark heeft het naderhand nog nagezocht op internet, het schijnt een notoire zware klim te zijn, de Hallembaye). Ik ben kapot. Maar ja, we moeten nog zeker 70 kilometer.
Gelukkig maar dat Mark zo sterk is want hij praat mij moed in en houd het tempo er in. Regelmatig moet ik Mark vragen om nét even wat langzamer te gaan fietsen, beseffend dat ik hem daarmee uit zijn eigen gewenste tempo haal. Ik zit echt stuk, alles staat in de fik. Ook mijn voetzolen beginnen nu te branden. Man, man. Mark begint lichamelijk ook wel een beetje averij op te lopen maar het is duidelijk dat hij er beter voor staat dan ik. Maar ja, hij heeft een (veel) lichtere fiets én hij is 1 maand jonger als ik.
Ja, ja, die kennen we nu wel. Over 50 jaar is een maand natiuurlijk helemaal niets, dus het verschil zal toch ergens anders vandaan komen zou je denken. Maar goed, ondanks dat de neven elkaar al vanaf de wieg kennen (of dankzij?), samen fietsen ze gebroederlijk, zij aan zij deze monstertocht!
Op weg naar de laatste tussenstop passeren we plaatsen als Vlijtingen, Mopertingen, Zutendaal, As en Gruitrode. Soms vind ik het wel een fraai landschap, soms ook niet. Vooral de stukken door de bebouwde kom zijn steeds erg lelijk en ongezellig. Met regelmaat verbaas ik me over het feit dat men er in België soms zo’n ongezellige steen- en asfalt-wereld van besluit te maken. Waar zijn de parken? Waar zijn de bomen? Waar zijn de tuinen?
Ik hang aan een elastiek aan Mark. Dáár is de laatste controlepost in Bocholt. We hebben er dik 225 km opzitten. Ik ben stuk, heb geen zin meer, wil naar huis (maar niet op de fiets) en ga er maar even bij liggen terwijl ik een vette Mars naar binnen werk. Mark praat me moed in en zorgt ervoor dat we niet té lang blijven plakken daar in Bocholt. Het is immers nog “slechts” zo’n 40 km fietsen over vlakke wegen.
Tsja, als het aan Erik had gelegen, had hij daar nog steeds gezeten, bij die rustplaats. Heb m letterlijk op zijn fiets moeten zetten want je weet het, als je te lang stilzit, ga je helemaal op slot. Dat we uiteindelijk ondanks al dat stukzitten van Erik we toch de tocht hebben uitgereden, is memorabel!
Al snel vinden we een groepje fietsers waar we ons bij aan kunnen sluiten, dat scheelt! Wel op blijven letten want we denderen soms over smalle fietspaden en iedereen is moe. Als een halve zombie trap ik door de pijn heen. Het zijn voornamelijk mijn bovenarmen die in brand staan. Op een gegeven moment gaan een paar vrolijk kletsende blonde dames voorop fietsen. Een van de dames trapt een verzet waar Bernard Hinault trots op zou zijn. Er wordt wat gedold en gelachen. Dat doet de burger goed.
Plotseling zitten we op een stuk open, rechte weg met een puist wind schuin van voor en de groep valt direct uit elkaar. Er is nauwelijks ruimte om uit de wind te rijden en opnieuw moet ik tot het gaatje gaan om er een beetje een normaal tempo in te houden. Eigenlijk wil ik gewoon stoppen. Maar ja, we zijn er nu echt bijna. Ongelofelijk hoe zwaar elke kilometer nu weegt. In de dorpen waar we de laatste 10 – 20 km doorheen fietsen staan steeds meer mensen langs de weg die ons aanmoedigen. Soms ook met een muziekje erbij. Eindelijk, eindelijk fietsen we Valkenswaard binnen.
Vlak vóór Valkenswaard staat de HotelBus aan de linkerzijde geparkeerd. Ik ben Mark inmiddels (een beetje) kwijt geraakt omdat de groep waarin wij fietsen uit elkaar is gevallen en hij bij de voorste rijders zit en ik bij de laatste. Ik weet dat de HotelBus op tijd weg wil rijden. Onze spullen liggen er echter nog in, dus neem ik geen risico en haal ze er eerst uit en leg ze in mijn wagen die vlakbij geparkeerd staat. Daardoor ben ik wel ongeveer 10 minuten later in Valkenswaard waar Mark heel sportief nog vóór de finish op mij staat te wachten. Samen gaan we onder de finishboog door….zo, met fiets en al, het café “Old Dutch” in! Zoiets bestaat toch alleen in Brabant!
Met een zware medaille om onze nek strompelen op onze fietsschoenen het ernaast gelegen café binnen waar we kunnen kiezen uit een tweetal warme maaltijden. Volgens mij kiezen we beiden voor spaghetti en ik haal er een koel glas bier bij. Dat was het dan. Wat een tocht.
Het is volbracht! De uiteindelijke tijd was 10 uur en 24 minuten, gem. bijna 25 km/u en dat over 260 km, niet slecht!
Het laatste stukje auto rijden van Valkenswaard naar Den Bosch valt me zwaar en Mark filosofeert hardop dat hij blij is dat hij niet achter het stuur hoeft te zitten. Veel praten we niet meer, te moe. Maar wel voldaan. Dat zeker! We hebben het geflikt, uiteraard, want opgeven is immers geen optie.