Winnen of meedoen? #fietsen
Binnen de apenrots van het wielerpeloton gedragen de mindere goden soms wel eens eigenaardig, hun ego is dan vaak groter dan hun fietsvermogen.
Het was eind 2001. Ik was met mijn fiets en al over een auto heen gebuiteld waardoor mijn knie in de kreukels lag. Mijn seizoen was na de Eddy Merckx over en maanden van niet of rustig fietsen zouden volgen. Tot dan toe had ik altijd alleen gefietst. Ik vond het wel fijn om met niemand rekening te moeten houden, je kon zo hard fietsen als je zelf wilt en hoeft niet bang te zijn om iemand, ongewild of niet, uit het wiel te rijden.
Maar ja, er komt een moment dat je erachter komt dat het oppeppen van jezelf steeds minder gaat. Eigenlijk ben je steeds bezig een strijd met jezelf aan te gaan, waarbij je snelheids- en hartslagmeter de scheidsrechter zijn. Het altijd maar rijden van een tijdrit, rustig aan doen is er nooit bij, lijkt niet meer voldoende om het niveau op te krikken. Daarbij komt ook nog eens dat je eigenlijk alleen traint op een continue inspanning, een beetje zoals tri-atleten dit nodig hebben. Wielrennen is natuurlijk veel dan dat!
Ik ging dus op zoek naar een club. Ik wilde me niet te veel binden, dus de ‘echte’ wielerclubs vielen in eerste instantie af. Ik zocht het eerder in tourclubs waarvan ik verwachtte dat deze stevig door zouden rijden. Niets bleek minder waar. De meeste clubs bleken een zeer streng snelheidsbereik aan te houden, waarbij het tempo niet veel hoger ligt dan 30 km/u. Tsja, als je zelf gewend bent om in een training gemiddeld 38 á 39 af te raffelen, dan kun je voorstellen dat je daar weinig of niets mee zou kunnen opschieten. Maar goed, toch maar aangemeld bij een club omdat beloofd werd dat het in de door-de-weekse trainingen wel veel harder zou gaan. De eerste tocht ging over 120 km door het Brabantse land. Zoals gezegd, met een gezapig tempo van 30.
Het bleek dat het voor velen best pittig was. Het was dus niet voor niets dat er continu getemporiseerd wordt. Toen ik aan de beurt kwam om op kop te gaan rijden, ging ik vanzelf harder rijden, je benen doen dat nu eenmaal zelfstandig, je hebt daar weinig tegen in te brengen. Totdat ik achter me geroep hoorde, of het het wat rustiger aan kan doen, de hele groep lag er af. Ik ging het wat rustiger aan doen, je moet wel. Om toch maar enige training op te doen, ging ik mezelf maar in de wind zetten. Als je netjes in het peloton zou fietsen, betwijfel ik of je zou moeten meetrappen.
Na de stop gaf de wegkapitein aan dat we los konden. Dat was bij mij niet aan dovemansoren besteed, ik ging er als een speer vandoor en alras steeg het tempo. Heerlijk om te merken dat je in drie maanden je snelheid niet verloren hebt. Uiteindelijk was er slechts één persoon die mijn wiel kon houden, maar het feest was al na een aantal kilometers over omdat mijn uithoudingsvermogen natuurlijk nog (lang) niet op oude niveau was.
Na dit avontuur namen wij afscheid en een aantal dagen daarna maakte ik me op voor de door-de-weekse training, die zoals beloofd minder getemporiseerd zou worden. Intussen had het praatje binnen de club de ronde gedaan dat er ‘nieuwe’ was bijgekomen die goed hard kan fietsen:
Er was ook een nieuweling, naam vergeten, sorry. Hij moest wel ff wennen om te fietsen in de groep maar tijdens demarrages was hij er niet af te rijden.
De vlam was nu in de pan geslagen want …, …, de nieuwe en ondergetekende konden zich niet langer beheersen en begonnen met wegrijden. Zoals eerder vermeld de nieuwe jongen is een fietser die ook wel van een beetje stoeien op de fiets houdt, ik kon hem er niet afrijden en moest regelmatig in de beugels om tijdens een overname van hem in het wiel te komen.
Vooraf aan die volgende rit vroegen clubgenoten aan elkaar of ik dat wel was, ‘het beest’, zoals ze me noemden. Nou is het zo dat door mijn kleine postuur de voorgaande titel inderdaad wat onwaarschijnlijk leek…
Al goed, het gezelschap trok zich op gang en in een iets hoger gemiddelde dan de zondagse rit maar nog steeds niet al te inspannend trokken we door het Brabantse land. Op een zeker moment werd ik aangespoken door de wegkapitein. Vriendelijk doch dringend verzocht hij mij de club te verlaten omdat ik als een splijtzwam fungeerde. Binnen de club was blijkbaar al langer een strijd gaande om een opsplitsing te maken tussen A- en B-rijders, men had dat tot nu toe kunnen vermijden. Mijn komst werkte echter als katalysator. Nog erger was het, hij deelde mij dat off-the-record mede, dat het met name werd geroepen door de mensen die zelf vonden dat zij hard konden fietsen, maar die in de zondagse rit kansloos waren. Dit was hun manier van revanche en was feitelijk de werkelijke reden van het verzoek!
Toen er later over nadacht, was ik verbijsterd. Hoe kan het dat je van jezelf denkt dat je hard kan fietsen, dat ook uitspreekt, “Door de week gaan we tekeer, hoor!”, maar als dat vervolgens niet zo blijkt te zijn, je je vreemd gaat gedragen. Begrijp me goed, ik respecteer dat niet iedereen even hard wil of kan fietsen en dat daardoor iedereen een groep opzoekt die aansluit bij zijn of haar niveau. Ook begrijpelijk is dat het binnen die groep geregeld moet worden dat je onderweg geen mensen gaat verliezen en dat je jezelf dus zult moeten conformeren aan de regels van die groep.
Wat ik dus niet begrijp is dat blijkbaar iedereen die fietst denkt dat hij heel erg hard fietst. Voor mezelf heb ik dat niet zo. Alhoewel mijn niveau redelijk is, ga ik er vanuit dat er altijd mensen zijn die harder fietsen, al zouden die bij wijze van spreken alleen bij de profs te vinden zijn. Sterker nog, ik probeer me juíst aan te sluiten bij renners die een maatje te groot zijn en ik sta er dan niet van te kijken als ik zomaar uit het wiel gereden wordt***. Gebleken is dat dat niet voor iedereen geldt, want hoe langzaam je ook fietst, zelf voel je je blijkbaar altijd een winnaar, al is dat absoluut niet de realiteit.
Winnen willen we allemaal, maar je moet je realiseren dat er slechts één winnaar kan zijn. Voor de overigen blijft meedoen het hoogste motto.