De 28 "Je kransje liegt nooit" #fietsen
Iedere wielrennner weet van elke beklimming welk verzet of versnelling hij gedraaid heeft om boven te komen. Het leuke is: de beklimmingen zelf veranderen niet, niet in lengte, hoogte of steilheid. Je klimverzet is dus een goede graadmeter voor je conditie en andere voorwaarden die leiden tot een snelle beklimming. Als je verzet dus verandert, ben je zelf ook veranderd…
Mijn referentie ligt bij Le Rosier, een lange beklimming in de driehoek Coo, Francorchamps en Spa, in de Belgische Ardennen. Le Rosier vast onderdeel van de MBC / Mark Baaijens Classic. Begin en eind zijn relatief makkelijk, met een steiler stuk in het midden, door een dorpje. Eenmaal boven heb je een mooi uitzicht op het dal. Een erg mooie beklimming dus, lang en afwisselend, een van mijn favorieten.
Toen ik de Rosier voor het eerst beklom, was dat op mijn oude Alan. Deze was voorzien van een zogenaamd Maillard-pignon. Dit was het eerste pignon met losse kransjes, de voorloper van de cassette-pignon dus, ik praat hier over begin jaren 80. Voorzien van maar liefst zes kransjes (en dat was al eentje meer dan de gebruikelijke vijf op een vast pignon), moest je voor ieder parcours de juiste ‘tanden’ kiezen. Op het vlakke had je namelijk een vlak pignon (13-14-15-16-17-18), maar dat was voor beklimmingen niet zo handig. Steevast begon een fietstocht in beheuveld gebied dus met het uitzoeken van de juiste kransjes. Vaak koos ik de volgende combinatie: 13-14-16-18-21-24, met mijn 43-blad voor kon ik overal, zelfs de l’Alpe d’Huez of de Galibier opkomen. Op de Rosier gebruikte ik voornamelijk de 24, maar kon grote stukken heel erg goed op de 21 rijden.
Later, toen ik voor het eerst LBL / Luik - Bastenaken - Luik in 1989 ging fietsen, de monstertocht van 245 km waarbij alle zware beklimmingen in de laatste 50 km lagen, als je benen dus al 200 km gedraaid hebben. Bovendien moest ook nog eens Le Redoute overwonnen worden, onovertroffen en steilheid en zwaarte, doorgaans de scherprechter in de wedstrijd. Erg zwaar dus en dus had ik speciaal hiervoor de 28 aangeschaft en gemonteerd. Tijdens de tocht heb ik de 28 gestoken op de Redoute, maar niet op Le Rosier, die kwam ik als vanouds op met de 24.
Toen ik omstreeks 10 jaar later de fiets weer ter hand nam om mijn gewichtsproblemen aan te pakken, kon ik mij natuurlijk niet weerhouden om de Rosier te beklimmen. De Alan even afgestofd en de 28 gestoken in de verwachting die niet nodig te hebben, maar je weet maar nooit. Wie schetst mijn verbazing dat ik zelfs op de 28 bijna niet omhoog kwam, laat staan terugschakelen naar 24 of 21. Dat scheelde maar liefst 7 (!) tanden.
Onwaarschijnlijk maar waar, de tand des tijds had zijn werk gedaan. Niet alleen was ik 10 kilo zwaarder, ook mijn fietsconditie van weleer had ik intussen ook niet meer. Gelukkig was dit maar tijdelijk: toen ik eenmaal mijn gewicht onder controle had en zeer intensief aan het trainen was geslagen, heb ik een conditie gekregen die ik nooit eerder had. Dus de 28, die heb ik nooit meer nodig.
Trouwens, op mijn huidige fiets, een plastic Isaac, is mijn grootste kransje 23, teruggerekend van het 43-blad van destijds naar de 39 van nu zou het een magere 25 zijn. Ik raad zo’n 23 niemand aan, maar het staat wel stoer…
Moraal van het verhaal: je kransjes geven precies aan hoe je er voor staat. Genadeloos wordt elke vormvermindering blootgelegd, hoe goed je ook denk te zijn. Erg confronterend. Maar wel eerlijk.